Grafelijke muntslag in Gent
Het slaan van munten was een vorstelijk voorrecht, waaraan prestige was verbonden en ... waarmee flink wat geld te verdienen viel! Al onder Karel de Kale, koning van West-Francië (regeerde van 840 tot 877), was er in Gent een koninklijk muntatelier gevestigd. In de late 10de of 11de eeuw installeerden de graven van Vlaanderen hun eigen muntatelier in het Gentse Gravensteen (de straatnaam Geldmunt herinnert hier trouwens nog aan). Ook in de andere grote steden van het graafschap Vlaanderen, zoals Atrecht (Arras), Sint-Omaars (Saint-Omer), Rijsel (Lille), Brugge en Ieper was er grafelijke muntslag. In periodes van zwak centraal gezag, zoals rond 1200, gaven de machtige Vlaamse steden ook zelf munten uit. Tijdens de late 13de en vroege 14de eeuw waren Aalst en Dendermonde enige tijd centra van muntproductie. Vanaf de regering van graaf Lodewijk van Nevers (1322-1346) waren dat enkel nog Gent, Brugge en Mechelen. In die periode verschenen naast de zilveren groten en de goedkopere munten in biljoen (dit is een legering van zilver en koper), mijten genoemd, ook grote en prachtige, gouden munten. Naar hun beeltenis werden ze rijder, leeuw, helm, schild of lam genoemd. Na de dood van Filips de Goede, hertog van Bourgondië, in 1467 werd de muntslag in Gent gestaakt. Van de Vlaamse muntateliers bleven dan enkel Brugge en Mechelen over. Tijdens de Opstanden tegen Maximiliaan (1488-1491) en tegen Spanje (1581-1584) werd het Gentse muntatelier kortstondig opnieuw in bedrijf genomen. De rebelse stad Gent gaf in die periodes ook munten in eigen naam uit.