Geschiedenis van Wondelgem
Een brokje geschiedenis over de wijk Wondelgem.
Een historisch-geografische kennismaking.
Reeds in de 6e eeuw van onze tijdrekening was Gent omgeven door een krans van middeleeuwse nederzettingen.Dit was ook het geval ten noordwesten, waar het oude Wondelgem (in de buurt van het huidig Van Beverenplein) en noordwaarts daarvan Marca-Vroonstalle ( d.i. de tegenwoordige gemeente Wondelgem) lagen. Tussen beide zal later de Rietgracht (huidige Grensstraat) als grens lopen.
De geschiedenis van Wondelgem
Alleen reeds de etymologie van de plaatsnamen "Wondelgem" en "Vroonstalle" verraden reeds de hoge ouderdom van deze nederzettingen. Deze toponiemen zijn inderdaad Germaans en klimmen op tot de Merovingische tijd (6e-7e eeuw) en hun eerste vermelding komt pas voor de eerste maal samen voor in een oorkonde van 5 mei 966. Hierin wordt de Sint-Baafsabdij te Gent in haar bezittingen door Lotharius, koning van Frankrijk (954-986), bevestigd. Tot deze bezittingen behoorden o.a. het oude dorp Wondelgem dat de "villa Gundinglehem" wordt genoemd en niet anders betekent dan "het domein waar vroeger de woonplaats van de lieden van de (Salische Frank) Gundilo stond", alsook de "curtis dominicalis Fronestalla" wat de "stede, erf van de heer van het domein" beduidt. Maar deze twee plaatsen maakten vóór en in 966 deel uit van een veel uitgestrekter gebied, namelijk van de domeinengroep of "fiscus" Marca. Daartoe behoorde o.m. ook Ekkergem en Evergem. Het was een zeer groot domein dat in de 7e eeuw door een Merovingische koning (waarschijnlijk Dagobert) aan de voorgemelde abdij werd geschonken. Het centrum en het essentiële bestanddeel ervan was toen het domein of "villa" Marca (= de tegenwoordige gemeente Wondelgem) en na de invallen der Noormannen (2e helft IXe eeuw) het vroonhof Vroonstalie, dat een zeer grote hoeve was. Teveel gronden van het domein Marca waren immers aan de Sint-Baafsabdij onttrokken geworden om het centrum na die invallen nog verder "villa Marca" te noemen.
De oppervlakte van het oude Wondelgem en Vroonstalle-Marca moet toentertijd ongeveer 1.000 ha bedragen hebben. De juiste begrenzing van dit gebied is evenwel voor geanimeerde discussies vatbaar en daarom is het o.i. geraadzamer enkel de gebiedsbestanddelen te vermelden met hun uitzicht.
Aan de voormelde alleenstaande hoeve Vroonstalle was een zeer grote hofkouter, de zgn. Vroonstallekouter verbonden. Deze was er onmiddellijk ten zuidoosten van gelegen. Hij wordt, zoals alle hofkouters trouwens, gekenmerkt door het feit dat de bouwlanden door het vroonhof zelf werden uitgebaat en verdeeld waren in enkele grote blokpercelen.
Op een bepaald ogenblik werd de naaste landbouwersnederzetting, het oude Wondelgem, aan het exploitatiecentrum Vroonstalle ondergeschikt gemaakt. Dit wil zeggen dat de boeren van het oude Wondelgem nu tot landbouwherediensten te haren voordele verplicht werden. Ze hadden evenwel hun eigen kouter, de zgn. WondeIgemkouter. Deze was ten zuidwesten van het dorp gelegen en sloot met zijn noorderflank bij de Vroonstallekouter aan. De Wondelgemkouter is evenwel in tegenstelling met de Vroonstallekouter een dorps- of boerenkouter, die gans onder de ingezetenen van de nederzetting was verdeeld en waarvan de percelen repelvormig waren.
Tussen de jaren 1105 en 1156 werd er op het grondgebied van het oude Wondelgem een kapel opgericht. Gewoonlijk situeert men ze op de hoek van de Anjelierstraat-Maïsstraat (vroeger Doornstraat-Kerkstraat), waar nu een watertoren staat. Deze kapel werd op 10 maart 1200 door Stephanus, bisschop van Doornik, verheven tot parochiekerk, toegewijd aan Sinte-Catharina. Vanaf dit ogenblik moeten we van parochiegrenzen spreken, die met onze gemeentegrenzen te vergelijken zijn. In de 2e helft van de 13e eeuw waren de parochiegrenzen van Wondelgem de volgende :
- ten noorden liep de Durme-Kale, ten oosten vloeide de Schipgracht en de Lieve; ten westen werd Wondelgem gescheiden van Mariakerke door een grens, die tot op heden aan praktisch geen veranderingen onderhevig geweest is. Deze laatste grens liep uit op de Rietgracht, die dan in zuidwestelijke richting afboog. Het is evenwel zeer moeilijk te zeggen tot hoever we de Rietgracht moeten volgen om aan het begin te komen van de zuidergrens. Hetzelfde kunnen we zeggen voor de Lieve. Zoveel is zeker dat ze ver bezuiden het Van Beverenplein liep en de scheiding vormde met de parochie Akkergem.
Hiervoor hebben we enkele waterlopen vernoemd, namelijk de Durme-Kale, de Schipgracht, de Lieve en de Rietgracht. Hierover weiden we in volgende paragrafen even uit.
Vooreerst de Durme-Kale. Deze waterloop wordt voor de eerste maal vermeld in 694 onder de vorm van Dormia. Hij liep temidden van een alluviale vlakte en vormde aan weerszijden een brede strook van natuurlijke meersen, de zgn. Durme- of Kalemeersen. Hij ontsprong in de streek van Aalter, waar hij ook Hoogkale wordt genoemd en vloeide door het grondgebied van Bellem, Hansbeke, Zomergem, Merendree, Lovendegem en Vinderhoute. Hier nam hij de Poekebeek of de Nederkale op, die even bewesten Tielt ontsprong. De verdere loop ging en gaat langs Evergem-Wondelgem, Langerbrugge, Rodenhuize, Moervaart, die verderop met de hedendaagse Durme, bijrivier van de Schelde, samenvloeide. De oorspronkelijke benaming Durme werd pas in de laat-middeleeuwse periode verdrongen door de naam Kale. Het hoeft o.i. geen betoog dat al zeer vroeg een brug werd gebouwd over de Durme-Kale. Er moest toch zeker één verbinding zijn met Evergem. We vermelden hier de Waalbrug of Evergembrug, die reeds in 1517 van steen was.
Vervolgens de Schipgracht. Deze waterloop die de Gundinis- of Wondelgemgracht als voorloper had, is een kanaal dat werd gegraven voor de turfaanvoer. We weten dat hij te Gent uit de Leie kwam, de huidige Ottogracht, Krommewal, Sluizeken, Meerhem volgde, door de velden van de Muide en tussen Meulestede en Wondelgem liep naar Langerbrugge toe. Men noemde hem evenwel Burggravenstroom op het ogenblik dat hij Langerbrugge verliet om zo door Kluizen, Ertvelde, Boechoute, te Biervliet in de zee te storten. Het was in de bedding van de Schipgracht dat in 1547 de Sassevaart zal gegraven worden. Over de Schipgracht lagen de Langerbrugge- en de Meulestedebrug.
Tot in de 13e eeuw was de Schipgracht-Burggravenstroom, ter uitzondering van de Schelde, de enige rechtstreekse verbinding van Gent met de zee. Doch dit kanaal had echter zoveel nadelen dat er aan het graven van een nieuwe rechtstreekse, goede en veilige vaartweg moest gedacht worden.
Gent was in de 12de en 13de eeuw in volle economische expansie door de opbloei van de wereldvermaarde Vlaamse lakennijverheid. Ten jare 1251 verkreeg de stad Gent vanwege Margareta van Constantinopel, gravin van Vlaanderen, de machtiging om een nieuwe vaart te delven. Hij werd eerst de Nieuwe Leie genoemd en nadien de Lieve.
Deze kunstmatige verbinding met de zee gebeurde langs Damme. Komend uit de Leie aan het Gravenkasteel te Gent vloeide hij naar daar waar het eerste Rabot zal geplaatst worden. Dan ging het door de Wondelgemse Meersen en via Wondelgem, Mariakerke, Vinderhoute, Waarschoot, Zomergem, Eeklo, Maldegem-Adegem, Moerkerke naar Damme. Vanuit Damme vloeide in zuidwestelijke richting een verbindingskanaal naar Brugge, dat toendertijd de rol van wereldmarkt vervulde en dat langs Damme naar het noordoosten via Aardenburg verbonden was met de stad Sluis, gelegen aan de zeearm het Zwin. Wanneer de Lieve op Wondelgems grondgebied kwam, maakte zij ter hoogte van Meulestedebrug een grote bocht achter de woonst van een zekere Symon de Valle en vloeide verder benoorden Vroonstalle, langs de Durmemeersen, door Mariakerke tot aan de Durme-Kale. De voorgenoemde bocht werd gemaakt om de hogergelegen delen van Wondelgem te vermijden. De Lieve kwam en komt in de omgeving van de Meulestedebrug dichtbij de Schipgracht. Beide werden dan ook verbonden door het zgn. Rietken of Rietjen.
Op het grondgebied van Wondelgem werden twee bruggen over de Lieve aangelegd: de "Benninsbrugghe" de zgn. Karnemelkbrug, die op de Evergemse Steenweg nog altijd zichtbaar is, enerzijds en de "Keeremelckbrugghe" op de weg van de Vierweegse naar Meulestedebrug en meer bepaald in de huidige Kapiteinstraat anderzijds. De Lieve zou echter zeer vlug veel van zijn belang verliezen. Het Zwin verzandde en Brugge verloor zijn wereldmarktrol ten voordele van Antwerpen. Langzamerhand nam daarenboven de vlas- en linnennijverheid de plaats in van de lakennijverheid en Gent moest een nieuwe uitweg naar de zee krijgen. In 1547 kreeg deze stad vanwege Keizer Karel de toelating om de Sassevaart te graven. Als bedding voor deze nieuwe kunstmatige verbinding werd -zoals gezegd -de Schipgracht gekozen. In de 17e of 18e eeuw werd de loop van de Lieve onderbroken en rechtstreeks via de arm, die parellel liep met de huidige Kapiteinstraat, met de Sassevaart in verbinding gebracht. Deze arm is vandaag nog zichtbaar. In de volgende eeuwen werd hij op verschillende plaatsen gedempt, vooral op het door Gent geannexeerde gebied van Wondelgem. Heden ten dage dient hij ter verspeling van het rioolwater van die gemeente.
Ten slotte nog wat uitleg over de Rietgracht. Het was een waterloop die nagenoeg gans Gent omgaf. Ze vormde de banmijl rond Gent en bakende zodoende een gebied of district af. In dit district dat het Vrije of de Vrijheid van Gent werd genoemd, verwierf het Gentse stadsmagistraat sinds 1160-1170 een beperkte juridische en administratieve bevoegdheid. Die gracht scheidde in het noordwesten Vroonstalle-Marca en het oude Wondelgem, zodat dit laatste binnen het Vrije van Gent kwam te liggen. Hierop was nochtans de kerk van Wondelgem gelegen, alsmede de Burcht van de Schout. Beide gedeelten van de parochie Wondelgem werden verbonden door drie bruggen: één tussen de huidige Poperingestraat en Lindestraat; één tussen de Veronicastraat en Gentse Aardeweg en tenslotte één tussen de Dracoenastraat en Kouterstraat. Van deze laatste bestaan er nog resten.
In het Rijksarchief te Gent (Geraard Duivelsteen) bevindt zich een "Chaerte ende descriptie figurative vander Prochie van Wondelghem in partie metten Pachtgoederen ende beloopen van thienden toebehoorende mijnen Eerweerdigen Heeren Viglius van Zuichem, Proost vander Cathedrale van S. Baefs binnen Ghendt.". Deze kaart, daterend uit 1576 werd vervaardigd door Pieter de Buck, gezworen landmeter en geograaf uit Gent, samen met Franchoys Horenbault, kaartmaker en schilder. Deze plattegrond geeft een buitengewoon klaar beeld van de toenmalige parochie van Wondelgem; men vindt er niet alleen de verschillende straten, driessen en vijvers op afgetekend, maar tevens de kleinere lenen en de hoeven met de namen van hun eigenaars. Met dit plan is Wondelgem voor die tijd zeer bevoordeligd t.o.v. andere gemeenten.
Aan de hand ervan konden we benevens de parochiekerk en de Burcht -waarover verder -volgende woningen identificeren :
1. Een hoevencomplex in de buurt van Stallendries (= Kerkdries). Voorzeker hebben we hier te doen met het vroegere vroonhof Vroonstalle. Het centrum wordt gevormd door een groot gebouw omringd door grachten. Voor de ingang lagen er negen alleenstaande hoeven verspreid. Dit alles werd nogmaals door grachten omgeven en voorzien van drie ingangspoorten. Van de hoeve liep er een dreef naar de Lieve en van deze dreef een andere in de richting naar de Vierweegse. De eigenaar zou op dat ogenblik Gilles Wijts geweest zijn, raadsheer of voorzitter van de Raad van Vlaanderen.
2. Het Kasteel van Everstein op de plaats waar nu een petroleummaatschappij haar raffinaderij heeft opgericht. Het behoorde toen aan Jonkheer Willem van der Kethulle, heer van Assche, Haverie, Rijhove, Volkegem, enz.
3. Het kasteel Thautken toebehorend aan de familie de Houtkine. Het was vanzelfsprekend in het Houtjen gelegen.
4. Het kasteel te Ruenhove, in de Botestraat, dat toen bewoond werd door Pieter van Tessele.
5. De hoeve Exmeere, in de hoek Botestraat-lusthoflaan. Deze hoeve bestond uit drie losse gebouwen omgeven door een gracht. De eigenaar ervan was Zeger Neyt.
6. De hoeve Franchoijs de Rijcke, gelegen ten zuidoosten van het kasteel Everstein. Het was een zeer groot gebouw, omringd door een boomgaard, op zijn beurt omgeven door een wal.
7. De hoeve Adrianus Grootaert, aan de Keeremelckbrugghe in de bocht van de Lieve. Zoals de hofstede van Zeger Neyt bestond ook die uit drie losse gebouwen, in een rechthoek geplaatst, maar ze was omringd door een afsluiting.
Het hoeft wellicht geen verwondering dat die grote hereboeren een zeer
verdienstelijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Wondelgem. Door hun
grootgrondbezit waren ze zeker niet arm, maar dit belette hen niet zich ten
dienste te stellen van hun medemensen.
Voor wat de rest van de bewoning betreft, telden we ongeveer 35 alleenstaande hoeven zonder en 15 met boomgaard, 12 hoeven bestaande uit twee gebouwen met boomgaard en nog twee van 3 gebouwen. Belangrijk in dit verband is wel dat de hoeven vooral geconcentreerd lagen in de omgeving van de Kerkdries, Spesbroekdries (Kleine Dries) en ten zuiden van de kerk.
De plattegrond toont ons zelfs dat enkele percelen - meestal weiden - werden omheind met levende afsluitingen, zodat het landschap hier en daar een "gesloten" uitzicht kreeg. De akkers op de kouters werden nooit omheind. Zodoende kreeg het landschap hier een "open" uitzicht.
Zelfs de galg, die op de hoek van Liefkensstraat-Evergemse steenweg stond, vinden we erop terug. Ze werd in de 17e of 18e eeuw verplaatst naar de overkant van de weg, het zgn. Galgeveld.
In de jaren tachtig van de 17e eeuw bouwde Wondelgem zijn huidige kerk op de Stallendries, de huidige Kerkdries.
Eveneens in die eeuw kreeg ze haar eerste houten windmolen, de zgn. Galgemolen, ter hoogte van de tweesprong Liefkensstraat-Evergemse steenweg aan de linkerzijde van de weg.
In de volgende eeuwen meer bepaald in 1768 werden de weg van de Waalbrug tot aan de windmolen en deze van Meulestedebrug tot aan de Meerstraat gekasseid.
Een document van 21 april 1772 lichtte ons in over de min of meer dichtbevolkte agglomeraties van deze landelijke parochie. Ze werden gewoonweg "gehuchten" genoemd. We laten hier de tekst volgen :
"het gehuchte genoemt Wesseghem synde vrije van Ghendt alwaer eertijdt de kercke der selve parochie gestaen heeft en vulgaerelyck onder de boeren genoemt de kerckstraete. Daer syn oock twee driesschen den eenen genoemt den Stallendriesch die met de weessche (= Vierweegse) het dorp formeert ende alwaer de kercke alsnu in tmidden staet. Den Cleynen driesch light naer den Sasschenvaert alwaer speelgoetten staen en seer bewoont is, tgonne voor een gehuchte sou de connen genomen worden"